Reflectie

Op deze pagina vind je per computationele vaardigheid twee bijhorende vragen. Deze vragen help je als leerkracht om het leerproces en didactiek van STEM-activiteiten te optimaliseren. Het zijn reflectievragen om je als leerkracht te helpen en na te denken over je manier van aanpak.

Abstraheren

Leerlingen ontdekken wat echt belangrijk is en focussen niet op details van een probleem.

  • Op welke manier worden leerlingen aangezet om een selectie te maken in de aangereikte gegevens?
  • Hoe biedt de leerkracht verschillende gegevens aan?

Algoritme en procedure

Leerlingen zetten procedures efficiënt in om snel tot oplossingen te komen.

  • Op welke manier zet de leerkracht de leerlingen aan om een algoritme en/of procedure te verwoorden?
  • Op welke manier hebben de leerlingen een algoritme en procedure nodig binnen de probleemstelling?

Automatisering

Leerlingen passen standaardprocedures toe die rechtstreeks naar een oplossing leiden.

  • Op welke manier oefenen de leerlingen de procedures verschillende keren tijdens de activiteit?
  • Hoe evolueert de begeleiding van de leerkracht naarmate het inoefenen van de procedure?

Debugging

Leerlingen sporen fouten op in algoritmes en codes.

  • Op welke manier laat de leerkracht de leerlingen op zoek gaan naar fouten in het ontwerp?
  • Hoe krijgen de leerlingen de kans om hun ontwerp bij te sturen?

Decompositie van het probleem

Leerlingen splitsen een probleem op in kleine deeltaken of combineren deeltaken tot één probleem.

  • Hoe zet de leerkracht de leerlingen aan om het grote probleem in kleine stapjes op te splitsen?
  • Op welke manier zorgt de leerkracht ervoor dat de leerlingen achteraf kunnen benoemen hoe ze het grote probleem hebben aangepakt?

Omgaan met gegevens

Leerlingen analyseren, verzamelen en visualiseren gegevens.

  • Op welke manier zet de leerkracht leerlingen aan om de gegevens te bespreken?
  • Hoe biedt de leerkracht de verschillende gegevens aan?

Parallellisme

Leerlingen ontdekken dat een taak sneller klaar is wanneer ze handelingen gelijktijdig uitvoeren.

  • Op welke manier worden de leerlingen aangezet om bepaalde handelingen te combineren?
  • Hoe laat de leerkracht de leerlingen het belang van de combinatie van bepaalde handelingen verwoorden?

Problemen herformuleren

Leerlingen drukken de probleemstelling uit in eigen woorden.

  • Hoe zet de leraar de leerlingen aan om het probleem in eigen woorden uit te drukken? 
  • Op welke manier zorgt de probleemstelling ervoor dat de leerlingen het probleem moeten herformuleren?

Simulatie en modelleren

Leerlingen bootsen de werkelijkheid na.

  • Hoe brengt de leerkracht de realistische context binnen in de activiteit?
  • Op welke manier kunnen de leerlingen hun ontwerp uittesten volgens realistische voorwaarden?

Voorspellen (inschatten)

Leerlingen geven aan wat ze denken dat er zal gebeuren.

  • Hoe zet de leerkracht de leerlingen aan om voorspellingen te doen?
  • Hoe stimuleert de leerkracht de leerlingen om hun voorspelling te motiveren?